- smaken
- {{smaken}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [smaak hebben] avoir le goût (de)2 [lekkere smaak hebben] être bon3 [indruk teweegbrengen] sentir (qc.)♦voorbeelden:1 hoe smaakt het? • c'est bon?hij liet zich het eten goed smaken • il mangea de bon appétitwat smaken die vruchten lekker! • ces fruits sont vraiment délicieux!melig smaken • avoir un goût farineuxnaar iets smaken • avoir le goût de qc.dat smaakt naar meer • ça a un goût de revenez-y2 die soep smaakt • ce potage est bonhet begint haar weer te smaken • l'appétit lui revientdat zal smaken! • ça promet!de koffie scheen hem niet te smaken • le café ne semblait pas lui plaire3 dat smaakt naar wantrouwen • ça sent la méfianceII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [genieten] ↓goûter♦voorbeelden:1 geluk smaken • éprouver du bonheurhet genoegen smaken om … • avoir le plaisir de …de vrijheid smaken • goûter la liberté
Deens-Russisch woordenboek. 2015.